algemene regels

toepassingsgebieden scheepvaart reglementenOp Nederlandse binnenwateren en vlak buiten de kust worden verschillende reglementen gebruikt. Het belangrijkste daarvan is het Binnenvaart Politie Reglement, ofwel het BPR. Hiernaast zie je een kaart van Nederland met daarop ingetekend op welke gebieden de reglementen gelden (klik voor een vergroting). Het BPR geldt voor iedereen die zich op het water bevindt; van een kind dat met een rubberbootje aan het spelen is tot en met een enorm cruiseschip. Je bent verplicht een exemplaar van het lokale reglement aan boord te hebben, behalve als dat niet kan zoals bij voorbeeld op een surfplank. Het is trouwens toegestaan om alleen een 'elektronisch middel' bij je te hebben om de reglementen mee op te zoeken. Dus zet in je mobiel de link www.overheid.nl en zoek onder wet- en regelgeving naar het juiste reglement.

In deze cursus worden de reglementen niet volledig beschreven. Dat is geen vereiste voor het examen en bovendien voor de praktijk onnodig. Als je iets wilt nazoeken kan je dat online doen of in de ANWB wateralmanak deel 1.

Scheepvaartverkeerswet

De verschillende reglementen op de Nederlandse binnenwateren komen voort uit de overkoepelende Scheepvaartverkeerswet. De Scheepvaartverkeerswet is een raamwet. In een raamwet wordt alleen genoemd wat in de reglementen geregeld moet worden en waar de reglementen gelden. De precieze uitwerking van de reglementen staat niet in de wet. Dat is handig omdat anders elke minuscule wijziging van de reglementen als een wetswijziging goedgekeurd zou moeten worden door de Staten Generaal. Wel worden er enkele algemeen geldende regels beschreven, zoals bijvoorbeeld het maximaal alcohol promillage: overal en op alle schepen 0,5 promille.

De Scheepvaartverkeerswet heeft als doel:

  • Het verzekeren van een veilig en vlot verloop van het scheepvaartverkeer
  • Het in stand houden van de scheepvaartwegen
  • Het voorkomen of beperken van schade aan scheepvaartwegen en kunstwerken (sluizen e.d.)
  • Verkeersreglementering

De bevoegde opsporingsambtenaren controleren de naleving van de wet. Niet alleen de waterpolitie is bevoegd maar ook verkeersbegeleiders, sluismeesters, brugwachters en enkele andere ambtenaren hebben een opsporings- en aanhoudingsbevoegdheid. Op overtreding van de wet staan verschillende straffen zoals boetes, gevangenisstraf of (tijdelijke) vaarontzegging.

Definities van het BPR

Het BPR is verreweg het belangrijkste reglement voor de pleziervaart. In de inleiding van het reglement wordt de precieze definitie gegeven van typen schepen, samenstellen, lichten en geluidsseinen en van enkele overige begrippen. Vooral de definitie van typen schepen is interessant omdat daar bijvoorbeeld uit blijkt dat een zeilschip alleen een zeilschip is als het de motor niet gebruikt. Zodra er met de gashendel gas wordt gegeven is het zeilschip een motorschip, ook als de zeilen nog omhoog staan. En een visserschip is alleen een vissersschip als het daadwerkelijk vist (let op: daar denken vissers in de praktijk heel anders over!).

Typen schepen

  1. Schip: Elk vaartuig dat wordt gebruikt als middel van vervoer te water en dat daarvoor geschikt is. Daar horen ook bij een watervliegtuig of een vaartuig zonder waterverplaatsing (bijvoorbeeld een hovercraft).
  2. Motorschip: Een schip dat gebruik maakt van mechanische middelen tot voortbeweging.
  3. Groot schip: Een schip dat niet past binnen de definitie van een klein schip, zoals hieronder omschreven (over het algemeen schepen langer dan 20 meter of beroepsvaart kleiner dan 20 meter, zoals een kleine rondvaartboot of een veerpont).
  4. Klein schip: Een schip waarvan de lengte minder dan 20 meter bedraagt. De lengte is de afstand van de voorkant van de voorste tot de achterkant van het achterste deel van de romp, zonder de boegspriet, de papegaaistok en het trimvlak. Uitzonderingen op de lengteregel zijn: een schip dat een groot schip sleept, assisteert, duwt of langszij vastgemaakt meevoert • een passagiersschip • een veerpont • een vissersschip • een duwbak Deze schepen gelden als een Groot schip, ook als ze korter dan 20 meter zijn.
  5. Snel schip: Een groot motorschip dat met een snelheid van meer dan 40 km per uur ten opzichte van het water kan varen (draagvleugelboot, luchtkussenvaartuig of motorschip met meer dan één romp).
  6. Passagiersschip: Een schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren
  7. Zeegaand schip: een groot schip dat van zee komt of naar zee gaat en dat daarbij deelneemt aan de scheepvaart op de binnenwateren. Om welke wateren het gaat staat in de bijlagen van het BPR (op deze site staan de bijlagen niet vermeld).
  8. Bovenmaats schip: Een schip dat door zijn grote diepgang of lengte maar een beperkt gedeelte van de vaarweg kan gebruiken. De plaatselijke autoriteiten bepalen welke schepen voor een bepaald vaarwater als 'bovenmaats' worden aangewezen.
  9. Duwboot: Een motorschip dat deel uitmaakt van een duwstel en daarbij dient voor het voortbewegen en het sturen van andersoortige schepen en dat daarvoor is gebouwd of ingericht.
  10. Duwbak: Een schip dat is gebouwd of speciaal geschikt is om te worden geduwd.
  11. Zeeschipbak: Een duwbak die is gebouwd om aan boord van een zeeschip te kunnen worden vervoerd en om de binnenwateren te bevaren.
  12. Drijvend werktuig: Een schip voorzien van werktuigen, die zijn bestemd om op vaarwegen of in havens te worden gebruikt.
  13. Vissersschip: Een schip dat vist met netten, lijnen of ander vistuig, die de manoeuvreerbaarheid beperken. (Dus niet een motorbootje met een hengelaar.)
  14. Veerpont: Een schip dat een veerdienst onderhoudt, waarbij de vaarweg wordt overgestoken, en dat door de bevoegde autoriteit als veerpont is aangemerkt.
  15. Zeilschip: Een schip dat uitsluitend door zijn zeilen wordt voortbewogen. Een schip dat onder zeil vaart en tegelijk zijn mechanische middelen tot voortstuwing (motor) gebruikt, is een motorschip.
  16. Zeilplank: Een klein schip voorzien vaan een vrij bewegende zeiltuigage, die is gemonteerd op een in alle richtingen draaibare mastvoet en die tijdens het zeilen niet in een vaste positie wordt ondersteund.
  17. Snelle motorboot: Een klein schip dat bij gebruikmaking van zijn motor sneller dan 20 km per uur ten opzichte van het water kan varen.
  18. Waterscooter: Een snelle motorboot, gebouwd of ingericht om door een of meer personen skiënd door of over het water te worden voortbewogen.

 

Samenstellen

Samenstel: een aantal schepen die met kabels aan elkaar zijn vastgemaakt om samen door het water te varen
Sleep: Eén of meer motorboten trekken met kabels een of meer schepen of bakken achter zich aan of helpen bij het sturen daarvan.

Duwstel: Een of meer duwboten zijn in een starre verbinding vastgemaakt aan een of meer andere schepen of bakken, waarbij in ieder geval één van de schepen of bakken vóór de duwboot uit wordt geduwd.

Gekoppeld samenstel: Twee of meer schepen zijn langszij aan elkaar vastgemaakt. De gesleepte schepen zitten in ieder geval niet voor het schip dat het samenstel voortbeweegt.

Lichten en geluidsseinen

  • 's Nachts: De tijd tussen zonsondergang en zonsopgang.
  • Overdag: De tijd tussen zonsopgang en zonsondergang.
  • Wit licht, rood licht, groen licht. geel licht en blauw licht: Lichten die schepen of vaartuigen gebruiken om te worden herkend. Deze lichten moeten aan bepaalde voorschriften voldoen.
  • Krachtig licht, helder licht en gewoon licht: Ook de sterkte van een licht moet aan vastgestelde normen voldoen.
  • Flikkerlicht: Een periodelicht dat 50 tot 60 flikkeringen per minuut toont.
  • Snel flikkerlicht: Een zwaailicht of periodelicht dat 100 tot 150 flikkeringen per minuut toont.
  • Korte stoot: Een geluidssein dat ongeveer 1 seconde duurt.
  • Lange stoot: Een geluidssein dat ongeveer 4 seconden duurt; de tijdruimte tussen opeenvolgende lange stoten is ongeveer 1 seconde.
  • Reeks zeer korte stoten: Een reeks van ten minste zes stoten die elk ongeveer 1/4 seconde duren.

Overige begrippen

  • Drijvend voorwerp: Een bouwsel dat geschikt is gemaakt om in het water te worden verplaatst en dat geen schip of drijvende inrichting is. Denk bijvoorbeeld aan een ponton met een hijskraan er op.
  • Drijvende inrichting: Een drijvend bouwsel dat vanwege zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst. Denk aan een drijvend clubhuis van een roeivereniging of een woonboot.
  • Stilliggend: Ten anker of afgemeerd
  • Varend: Niet ten anker of gemeerd liggend, ook niet vast gevaren.
  • Vaarweg: Elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water.
  • Vaarwater: Het gedeelte van een vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt.
  • Exploitant: de eigenaar, de rompbevrachter of ieder ander die de zeggenschap heeft over het gebruik van een schip.
  • ADNR: Het reglement over het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn.

 

De schipper

De schipper is verantwoordelijk voor de veiligheid van schip en bemanning en voor het naleven van de reglementen. De bemanning moet dan ook doen wat hij opdraagt en mag niet zonder overleg koers en/of vaart van het schip veranderen. De schipper hoeft niet daadwerkelijk te sturen en degene die stuurt is niet automatisch de schipper. Het is dus heel goed mogelijk om als schipper instructies te geven aan degene die stuurt en vervolgens even benedendeks te gaan om koffie te zetten of iets dergelijks. Terwijl je in de kombuis bezig bent blijf je wel verantwoordelijk voor wat er gebeurt. Als schipper moet je er dus wel bij stilstaan of het geen gevaar oplevert om benedendeks te gaan. Als twee varende schepen aan elkaar zijn vastgemaakt (samenstel) kan elk schip nog een eigen schipper hebben. Maar een van beiden is ook de schipper van het gehele samenstel en dat is de baas. De andere schipper blijft wel verantwoordlijk voor het juist voeren van zijn eigen schip. In de praktijk zou dit bijvoorbeeld kunnen betekenen dat je als "tweede schipper" besluit om het samenstel te verlaten omdat je het niet eens bent met de gang van zaken.

In het BPR staat beschreven dat de schipper volgens de principes van goed zeemanschap dient te handelen. Daarbij hoort de verplichting alles te doen om een aanvaring te vermijden, ook als daartoe moet worden afgeweken van het reglement. Dus als een schip dat voor jou uit moet wijken dat niet doet, ben je verplicht om zelf alles te doen om een aanvaring te vermijden. Ook als dat betekent dat afwijken van het reglement noodzakelijk is. (Er is op het water trouwens geen sprake van het hebben van voorrang: afhankelijk van de situatie zijn schepen al dan niet uitwijkplichtig.)

De principes van goed zeemanschap zijn: kennis, kunde en anticipatie. De kennis doe je op oor deze ursus en de kunde krijg je n de praktijk. nticiperen op de situaties die je tegen kan komen is erg belangrijk omdat je daarmee gevaarlijke situaties kan voorkomen. Denk daarbij aan het voorzien van een moeilijke manoeuvre in de haven, zodat je alvast voorbereidende maatregelen kan nemen. Als het hard waait of zou kunnen gaan waaien, kan het verstandig zijn om te beslissen om niet uit te varen om risico te vermijden. Als je op een zeilschip vaart en je ziet een zware wolk aankomen waar veel wind uit kan komen, is het wijs om van tevoren zeil te minderen in plaats van dat midden in een krachtige windvlaag te moeten doen. En zo zijn veel situaties te noemen waarbij anticipatie belangrijk is. Risco voorkomen is de grondslag van een veilige vaart.

 

Het BPR verbind een inimum leeftijd van degene die stuurt aan enkele soorten vaartuigen:

  • Een zeilschip korter dan 7 meter, roeiboten, kano's en waterfietsen: geen leeftijdsgrens
  • Een open motorboot korter dan 7 meter, dien niet harder kan dan 13 km per uur: 12 jaar
  • Motorboten die sneller kunnen varen dan 20 km per uur: 18 jaar
  • Voor alle andere kleine schepen: 16 jaar

Daarbij geldt de eis dat de stuurman wel bekwaam moet zijn. Iemand die nog nooit gevaren heeft kan natuurlijk niet op een bekwame manier met een zeiljacht of flinke motorboot omgaan. Je drie-jarige zoontje in zijn eentje in een rubberboot zetten is daarom ook niet reglementair.

De stuurman van een schip moet bovendien goed zicht rondom hebben.

De schipper en alle opvarenden zijn verplicht om de aanwijzingen op te volgen van daartoe bevoegde ambtenaren (sluismeesters, brugwachters, havenmeesters etc.)

Waterskiën

Bij waterskiën zal de boot sneller gaan dan 20 km/uur. De bestuurder moet minimaal 18 jaar oud zijn en in bezit van een klein vaarbewijs. Een tweede persoon van minstens 15 jaar oud dient uitkijk te houden. Waterskiën mag alleen in daartoe aangewezen gebieden.

Verplichte documenten aan boord

Voor verschillende soorten schepen worden een aantal eisen gesteld ten aanzien van de documenten die aan boord moeten zijn:

  • Alle schepen: het Binnenvaart Politie Reglement
  • Het vaarbewijs op schepen die vaarbewijsplichtig zijn
  • Snelle motorboten: het registratiebewijs
  • Schepen met marifoon: het registratiebewijs van de marifoon (elke marifoon moet geregistreerd zijn bij het Agentschap Telecom), het Handboek voor de marifonie (het deel dat betrekking heeft op de pleziervaart staat ook in de ANWB wateralmanak deel 1)

Een marifoon mag alleen worden gebruikt als er iemand aan boord is met een bedieningscertificaat. 

Algemene bepalingen

Het is niet toegestaan voorwerpen buitenboord te laten uitsteken die schade kunnen veroorzaken of gevaar opleveren. Dit geld ook voor ankers.

Schepen mogen alleen aan daartoe bestemde objecten worden vastgemaakt. Dus niet aan bomen, verkeersborden, lantaarnpalen, tonnen en boeien en dergelijke.

Er mogen geen zaken overboord worden gezet die een gevaar voor de scheepvaart kunnen opleveren. Bijvoorbeeld landvasten of andere lijnen.

Elk schip is verplicht een ander schip langszij te laten, tenzij dat een gevaar voor opvarenden of schade aan het schip zou veroorzaken.

 

button volgende